In Royers porseleinverzameling, onderdeel van het Rijksmuseum, bevindt zich een aantal stukken beschilderd met emailkleuren in combinatie met onderglazuur blauw, zoals deze vaas en dekseldoos (afb. 1-2). Dit porselein is vervaardigd in de regeerperiode van keizer Shunzhi- (1644-1662). In deze periode viel de overzeese handel in Chinees porselein sterk terug door de strijd in China tussen de Manchus, die in 1644 de Qing-dynastie hadden uitgeroepen, en de aanhangers van de oude Ming-dynastie, die zich in Zuid-China tot 1684 bleven verzetten tegen de nieuwe machthebbers.

Jingdezhen, de stad waar het porselein werd gemaakt, werd in de eerste jaren van de strijd niet zo erg getroffen, maar de productie werd wel ernstig beperkt door een grote opstand van Ming-sympathisanten in 1675. Tot die tijd was het grootste probleem dat de uitvoer van Chinese goederen vanuit Zuid-China grotendeels werd belemmerd door de nieuwe Qing-autoriteiten. Zij wilden voorkomen dat Ming-aanhangers aan die handel zouden verdienen. In 1647 kwam de laatste grote lading porselein in de Nederlandse handelsvestiging op Formosa (huidig Taiwan) aan. Het is opmerkelijk dat ondanks die handelsbeperkingen in verschillende oude Europese collecties, waaronder dus ook die van Royer, dit gekleurde Shunzhi-porselein toch voorkomt. Hoe en door wie kwam het daar uiteindelijk toch terecht?

Gekleurd Shunzhi in China

In de Ming-dynastie, met name tijdens de Wanli-periode (1573–1620), werd voor de binnenlandse markt al porselein met emailkleuren beschilderd (afb. 3) en blijkbaar groeide in de Shunzhi-periode de vraag ernaar opnieuw. Opvallend is dat nu een deel van de voorstelling eerst in onderglazuur blauw werd geschilderd, waarbij rekening werd gehouden met aanvullingen in andere kleuren die pas nadat het object een eerste maal was gebakken in de moffeloven werden aangebracht. De porseleinfabricage en -handel waren creatieve, maar vooral ook commerciële bezigheden. De belangrijkste kopers waren in de Shunzhi-tijd Chinese particulieren, want er waren door de interne chaos tijdelijk geen grote opdrachten van het hof. Deze particulieren vormden een nieuwe een clientèle en deze nieuwe kopers stimuleerde de creativiteit. Porselein met beschilderd met scènes uit geïllustreerde romans en toneelstukken vonden gretig aftrek. Deze trend begon al wat eerder, zoals te zien bij het blauwwitte Overgangsporselein uit de periode hiervoor (ca. 1635-1650). De porseleinbakkers en -handelaren hadden behalve deze Chinese klantenkring de afzet overzee nodig om genoeg inkomsten te genereren. Officiële overzeese handel was niet mogelijk en daarom zochten deze handelaren naar mogelijkheden om die blokkade te omzeilen. Handelaren uit Huizhou blijken een belangrijke rol te hebben gespeeld in de distributie van porselein vanuit Jingdezhen, ook naar havenplaatsen van waaruit porselein verscheept werd.1 Ondanks de moeilijke omstandigheden slaagden zij daarin. De vraag vanuit Europa was een gegeven waar zij vast op konden rekenen. Het is duidelijk dat de export van dit porselein slaagde, maar de omvang was niet heel groot. Als de aantallen gekleurde Shunzhi stukken in Europa worden vergeleken met de grote aantallen borden, kommen, schalen, flessen, vazen, rolwagens en kannen in blauw-wit uit de periode tot 1647, wordt dat direct duidelijk. Deze gekleurde stukken waren exclusief en dus waarschijnlijk duur.

  • 1Zie McDermott 2013, Gerritsen 2014, p. 93 en Idem 2020, p. 206

Overzeese handel


Hoe kwam het porselein van het Chinese vasteland bij Nederlandse kooplieden in Formosa terecht? Daarop is geen eenduidig antwoord te geven, maar een tour d’horizon langs de verschillende opties geeft een goede indruk van de uiteenlopende mogelijkheden en moeilijkheden voor handel in de Zuid-Chinese Zee. Dit toont hoe bepalend Aziatische handelaren daarin waren, en hoe afhankelijk de Nederlandse.

De Zhengs

Zheng Chenggong (ook bekend als Koxinga, 1624-1662) beheerste destijds de handel in de Zuid-Chinese Zee. Zijn familie had een groot handelsnetwerk opgebouwd waarmee ze zoveel verdienden dat ze een geduchte tegenstander waren voor de in 1644 opgerichte Qing-dynastie. De Zhengs vormden in de jaren ’40 en ‘50 een onofficiële staat in Zuid-China en Zheng was daarvan de onofficiële vorst. De verkoop van Chinese zijde in Japan en de uitvoer van Japans zilver naar China was veruit de belangrijkste handelsstroom. Zowel de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) als Zheng Chenggong wilden deze handel beheersen en uiteindelijk slaagden de Zhengs daarin ten koste van de VOC. In het kielzog van de zijde-voor-zilver-handel werden andere producten verhandeld, waaronder mogelijk polychroom Shunzhi-porselein. Ook al maakten de Zhengs de dienst uit in de Zuid-Chinese Zee, ze konden onmogelijk alle scheepsbewegingen zelf uitvoeren. Daarom werden zelfstandige kooplieden gerekruteerd, die belasting afdroegen in ruil voor bescherming. Deze kooplieden wisten in Japan en Batavia gemakkelijk Nederlandse kopers te vinden voor hun handelswaar, geholpen door de VOC die vanaf 1648 passen aan Nederlandse vrijburgers en Chinese handelaren in Batavia uitgaf om naar Japan te varen.1 De mogelijkheden om porselein te verkopen verslechterden echter gedurende de Shunzhi-periode. De vijandelijkheid tussen de Zhengs en VOC nam toe, doordat de Zhengs de VOC steeds minder handel gunden. Tegelijkertijd sloten Qing-autoriteiten het kustgebied van Zuid-China steeds strenger af in de hoop de Zhengs te treffen in hún handelsmogelijkheden. Daarmee werd het voor Chinese kooplieden uit Zuid-Chinese havens ook moeilijker om goederen te leveren aan Nederlandse afnemers, al kwam het nooit echt tot een stilstand. Archiefonderzoek heeft uitgewezen dat Qing-toezichthouders regelmatig ‘prettig’, maar clandestien natuurlijk, samenwerkten met Zheng-kooplui en daaraan verdienden. En daarnaast zijn er historische verslagen van ernstige straffen voor Chinese schippers die zonder Zheng-pas toch handeldreven. Dat bewijst enerzijds dat er naast de clandestiene samenwerking wel degelijk toezicht werd gehouden door de Zhengs, maar ook dat dat toezicht soms tekortschoot. De verslagen gaan over handelaren de gesnapt werden, maar ongetwijfeld zeilden anderen tussen de mazen van het net door en die bleven natuurlijk onvermeld.2 Kort samengevat: handel in gekleurd Shunzhi-porselein was niet onmogelijk, maar wel heel lastig.

In Zuidoost-Azië en Kanton

Door de Qing-afsluiting van de Chinese kust en de oorlog tussen Qing-machthebbers en Ming-sympathisanten stopte de aanvoer van Chinese zijde naar Japan. Dat was een groot probleem voor de eerdergenoemde allesbepalende zijde-voor-zilver-handel met Japan. Een oplossing werd gevonden in Bengalen en verschillende havens in Zuidoost-Azië waar lokale zijde werd ingekocht. Zheng Chenggong was op het toppunt van zijn macht en stuurde handelsvloten naar deze havens om de zijde in te kopen. Maar ook de VOC had hier zijn vestigingen. Het waren belangrijke handelsknooppunten waar ook de gelegenheid was polychroom Shunzhi porselein te verkopen aan Nederlandse kooplieden.3 Intussen verplaatste de aandacht van de VOC zich van Zheng Chenggong naar de nieuwe machthebbers in China, de Qing. Een handelsvestiging in China was altijd een grote wens geweest. Formosa was gedurende enige tijd de vervulling van deze droom, maar werd in 1662 door Zheng ingenomen. Al voor die tijd realiseerde de VOC dat Formosa te duur en onhoudbaar zou worden en dat de toekomst bij de Qing heersers lag. In de periode 1652-1660 voeren VOC-schepen verschillende keren naar Kanton (huidig Guangzhou), dat in handen was van de Qing, om daar contacten aan te knopen en te proberen handel te drijven. De Qing hadden de Han-Chinezen Shi Lang (1621-1696) en Geng Jiomao (geboorte/overlijdensjaar onbekend) daar de macht toevertrouwd.4 Zij waren loyaal aan het nieuwe leiderschap, maar hadden ook een goed oog voor hun eigen financiële belangen en zij lieten bepaalde protegés-kooplieden met de Nederlanders handelen. Ook hier was dus een mogelijkheid voor Chinese kooplieden om hun porselein aan Nederlandse kooplieden te verkopen. In de eerste jaren verliep de handel voorspoedig, tot de Qing-autoriteiten hun greep op de regio versterkten. 

  • 1Jörg 2014, p. 139, Blussé 1986, pp. 117, 119. In dit opzicht werkte de VOC net zoals de Zhengs: tegen betaling kregen handelaren toestemming om handel te drijven en (tot op zekere hoogte) bescherming op zee.
  • 2Vermeer 1990, pp. 236-237, 241; Xing Hang 2016, pp. 93-95.
  • 3Xing Hang 2016, p. 93
  • 4Wills 1974 en 1984, Xing Hang 2016, pp. 153-154.

Nederlandse vraag

In het VOC-archief is een zeldzame aanwijzing te vinden die inzicht geeft in de vraag naar polychroom porselein in Nederland. In 1648 schreef de VOC Kamer van Amsterdam aan de Gouverneur-Generaal en Raden in Batavia dat ‘lieffhebbers van rare porcelijnen seer vraegen nae porcelijn t’welck met groen geschildert is’.1 Wie het sterk overheersende groen in Shunzhi-stukken als deze vaas (afb. 4) ziet, mag aannemen dat het om dergelijke voorwerpen ging, zeker als men bedenkt dat de Nederlandse consument tot dat moment slechts naar blauw porselein had gekeken. Dat de VOC in 1648 opmerkte dat er naar dit gekleurde porselein grote vraag bestond, geeft aan dat particulieren inmiddels al een tijdje bezig waren om dit type porselein in te voeren. De brief vervolgt met de vraag om in Formosa schotelwerk te bestellen dat op deze manier beschilderd is, maar dat zou er niet van komen. Platgoed (veruit het grootste deel van de VOC- porseleinhandel) met dit type beschildering is vrijwel onbekend (in tegenstelling tot de iets latere polychrome vroege Kangxi-schotels). Dat de handel in het polychrome porselein een zaak voor particulieren was, waarin Chinese kooplieden het voortouw namen en dat het hele gebied rond de Zuid-Chinese zee tot en met Batavia het speelveld was, blijkt uit een vermelding in de dagregisters van Zeelandia op Formosa uit 1654. De Chinese porseleinkoopman uit Anhay, genaamd Cinko (geboorte/overlijdensjaar onbekend), vroeg wat de VOC wilde hebben. Hij zou naar Japan varen om het daar te laten maken.2 We hebben al gezien wat de VOC zocht: gekleurd porselein. Voorzichtig kwam een productie daarvan in Japan op gang (afb. 5). Dat mondde uit in Kakiemon- en Imari-porselein – iets heel anders dan het gekleurde Shunzhi, maar het zijn loten aan dezelfde stam. Het zou nog enkele jaren duren voor de VOC gekleurd porselein in Japan zou inkopen – de productie moest daar eerst nog op gang komen en opgeschaald worden. Voorlopig liet de VOC deze handel over aan particulieren en vooralsnog konden de klanten beter bediend worden met Chinees polychroom goed dat zij ‘overal’ en dus ook in Japan te koop aangeboden kregen.

  • 1VOC-archief, inv.nr. 350, 15 april 1648. Met veel dank aan Cynthia Viallé voor het beschikbaar stellen van deze bron.
  • 2Ketel 2021 p. 258.

Leest dit als een wat warrig overzicht? Dat klopt precies. Het was een warrige tijd, een tijd van aftasten en uitproberen, vooral door Chinese kooplieden die afzet nodig hadden. Het karakter van die periode weerspiegelt zich in het assortiment van de Shunzhi-stukken in oude westerse collecties. Het zijn uiteenlopende voorwerpen, Chinees in vorm en decor, eigenlijk altijd in kleine hoeveelheden, soms in zeer hoge kwaliteit. De al genoemde, vaak gepubliceerde dekseldoos (afb. 2) uit de Royer-collectie van het Rijksmuseum is een voorbeeld van die hoogste kwaliteit. De eveneens genoemde kleine dekselvaas (afb. 4) vormt samen met twee rolwagenvaasjes (afb. 6) een zeer vroeg voorbeeld van een kaststel. Dergelijke stukken zijn nooit als partijen door de VOC zelf verhandeld, maar steeds als privéhandel door VOC-dienaren die wisten dat er in het porselein-gekke Europa genoeg kopers voor te vinden zouden zijn, ook al moesten zij duur inkopen.

Literatuur

Leonard Blussé, Strange company: Chinese settlers, mestizo women and the Dutch in VOC Batavia, Leiden 1986.

Anne Gerritsen, The city of blue and white: Chinese porcelain and the early modern world, Cambridge, 2020.

Anne Gerritsen, ‘Merchants in 17th-century China’, in: Jan van Campen and Titus Eliëns (red.), Chinese and Japanese porcelain for the Dutch Golden Age, Zwolle, 2014, pp. 87-96.

Christiaan Jörg, ‘A change in taste: the introduction of enameled export porcelain in the 17th century’, in Jan van Campen and Titus Eliëns (red.), Chinese and Japanese porcelain for the Dutch Golden Age, Zwolle, 2014, pp. 129-150.

Christine Ketel, Dutch demand for porcelain: the maritime distribution of Chinese ceramics and the Dutch East India Company (VOC), first half of the 17th century, N.pl., 2021.

Joseph P. McDermott, The making of a new rural order in South China. Vol I Village, Land, and Lineage in Huizhou, 900-1600, New York, 2013.

E.B. Vermeer (red.), Development and decline of Fukien province in the 17th and 18th centuries, Leiden etc. 1990.

John E. Wills Jr., Pepper, guns and parleys: the Dutch East India Company and China, 1662-1681, Cambridge MA, 1974.

John E. Wills, Jr., Embassies and illusions: Dutch and Portuguese envoys to K'ang-hsi, 1666-1687, Cambridge MA, 1984.

Xin Hang, Conflict and Commerce in maritime East Asia: the Zheng Family and Shaping of the Modern World c. 1620-1720, Cambridge 2016.