Vaas met go-spelende dames, Jingdezhen, China, Yongzheng-periode, gedateerd 1724, h. 15,3 cm, porselein, Rijksmuseum, AK-NM-6352-A

Het eerste porselein dat het Rijksmuseum (of beter gezegd: de directe voorloper genaamd het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden) ontving, was afkomstig van de verzamelaar Jean Theodore Royer. De Haagse jurist Royer wijdde zich in zijn vrije tijd aan de Chinese taal en aan het verzamelen van Chinese voorwerpen. Zijn inspanningen vormen een interessant en vroeg voorbeeld van serieuze studie van China. In de jaren ’70 van de achttiende eeuw legde hij lange woordenlijsten aan die de grondslag moesten vormen voor een Chinees woordenboek en via vrienden die bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) werkten, had hij briefcontact met tenminste twee Chinezen die hem hielpen bij zijn taalstudie én bij het bijeenbrengen van voorwerpen. Royer was geïnteresseerd in de spullen die een beschaafd en ontwikkeld man uit de bovenlaag van de bevolking in China (de zogenaamde literati) om zich heen had. Zo zou hij in staat zijn zijn Chinese evenknie beter te begrijpen. De collectie is grotendeels bewaard en nu te vinden in Museum Volkenkunde en het Rijksmuseum. 

Het belang van de Chinese voorwerpen hing samen met het feit dat ze rechtstreeks uit China kwamen – daardoor waren het onverdachte bronnen van kennis. Dit in tegenstelling tot de vele publicaties over China die veelal gebaseerd waren op kennis van jezuïeten-missionarissen, die sinds de zestiende eeuw het Christendom in China probeerden te verspreiden. Deze kennis was dus bewerkt en uit tweede hand.

Naast deze vroege ‘etnografische’ collectie had Royer ook een grote collectie van ongeveer 1000 stukken Chinees en Japans porselein. Hier was het meeste juist niet nieuw en dus niet rechtstreeks uit China. Het was voor het overgrote deel Overgangsporselein (ca. 1635-1650, afb. 1), Kangxi-porselein (ca. 1685-1722, afb. 2) of Japans Kakiemon-porselein uit ca. 1700 (afb. 3): porselein uit de grootste bloeiperioden van de VOC, de tijd dat Nederland de plek bij uitstek was waar kopers uit heel Europa heen trokken om porselein te kopen.
 

Royer was een ver familielid van Constantijn Huygens (1596-1687), secretaris van de prinsen van Oranje, begenadigd musicus en dichter en kampioen van de goede smaak. Constantijn Huygens had vijf kinderen, maar weinig kleinkinderen. In  1785 was al zijn bezit weer in handen van één persoon: zijn achterkleindochter Susanna Louise (1714-1785).  Zij woonde in het grote huis aan het plein dat Constantijn had laten bouwen naar ontwerp van hemzelf, en de bekende architecten en kunstenaars Jacob van Campen (1596-1657) en Pieter Post (1608-1669). Uit de stukken van de afhandeling van Susanna’s nalatenschap, blijkt dat Royer voor een zeer aanzienlijk bedrag porselein uit haar boedel kocht. Voor Royer zullen de stukken zeker van belang zijn geweest als voorbeelden van Chinese en Japanse pottenbakkerskunst, maar zeker zal ook de Huygens-associatie een rol hebben gespeeld. Vanaf 1786 had Royer een echte porseleinkamer op de eerste verdieping van zijn huis aan de Herengracht in Den Haag. Het was een grote kamer, met op de wanden geschilderd Chinees behang met daarop voorstellingen van de verschillende stadia van de productie van porselein. Het porselein stond op hoekpiramides en op tafels opgesteld – zo bleef het beschilderde behang grotendeels zichtbaar.

Het staat vast dat Royer een grote porseleincollectie had en dat deze voor een belangrijk deel afkomstig was van zijn verre nicht Susanna Louise Huygens. Helaas is er geen absolute duidelijkheid welke stukken dit precies  waren. Royers weduwe Johanna Louise van Oldenbarneveld genaamd Tullingh legateerde de collectie in 1814 aan Willem van Oranje die korte tijd later als Koning Willem I zou regeren. Hij bracht de collectie onder in het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden. Pas in 1876 werden daar voor het eerst de voorwerpen genummerd en ingeschreven in een inventaris. Het overgrote merendeel van het porselein dat in 1876 in de inventaris is ingeschreven, was van Royer, maar er kunnen in de periode 1814-1876 stukken aan de collectie zijn toegevoegd. Bij het onderzoek naar verwervingen van het Kabinet van Zeldzaamheden is gebleken dat de administratie in die jaren niet altijd op orde was, zodat niet precies kan worden vastgesteld of en welk porselein tussen 1814 en 1876 aan de collectie Royer werd toegevoegd. En dat is jammer want daarmee zijn de Royer-stukken geen onverdachte ijkpunten voor de datering van ander porselein.

Literatuur

Jan van Campen, Collecting China. Jean Theodore Royer (1737-1807), Collections and Chinese Studies, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2021.