1.12 1934.0088 S armorial porcelain Sichterman, 18th century, Groninger Museum

Chinees porselein was voor 1600 al in Nederland bekend dankzij de handel met Portugal en de vaarten van de zogenaamde voorcompagnieën op Azië, maar het was een schaars en kostbaar product. De veilingen van porselein uit twee buit gemaakte Portugese schepen, de São Tiago in 1602 in Middelburg en de Santa Catharina in 1604 in Amsterdam, vormden een keerpunt: opeens was er een relatief grote hoeveelheid porselein beschikbaar voor een geïnteresseerd en koopkrachtig publiek. Sindsdien is Chinees, en later ook Japans porselein, constant aanwezig in de materiële cultuur van de Noordelijke Nederlanden.

De VOC 

In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) als een aandeelhoudersbedrijf opgericht, met exclusieve rechten voor de handel in Azië. Naast specerijen en andere winstgevende artikelen, was ook porselein onderdeel van het assortiment van de VOC. Dit contrasteerde in Nederland met het alomtegenwoordige lokaal geproduceerde, simpele aardewerk en het chique majolica. Porselein was aanzienlijk harder en dus makkelijk te reinigen, het had een hoge glans, was dun gebakken en de Chinese versieringen in onderglazuur blauw op de helderwitte ondergrond waren attractief en spraken tot de verbeelding.

De VOC had geen toegang tot China en kocht porselein in op markten elders in Azië, met als gevolg een sterk wisselend aanbod in Nederland. De vestiging van Batavia op Java (1619) als Aziatisch hoofdkwartier voor de VOC en als centrale overslag bracht daar weinig verandering in. 

Kraak porselein 

In China werd porselein vanouds gemaakt in Jingdezhen, een keramiekcentrum in het noorden van de provincie Jiangxi. Speciaal voor de export was sinds circa 1570 zogenoemd Kraakporselein ontwikkeld, een lastig te definiëren term waarmee een type porselein wordt aangeduid dat uit kostenoverwegingen op haast industriële wijze in massa werd geproduceerd in een beperkt aantal vormen met standaardafmetingen die efficiënt in een scheepsruim geladen kunnen worden. De versieringen zijn bijna altijd in kobaltblauw onder het glazuur en tonen meestal bloemen en planten in een natuurlijke omgeving, of vogels, insecten, herten en fabeldieren (afb 1.). Dergelijke voorstellingen waren politiek en religieus neutraal en dus geschikt voor een brede groep afnemers in Azië; figurale voorstellingen zijn daarom schaarser. Randversieringen op schotels tonen vaak een indeling in brede en smalle vakken, gevuld met bloemen, vruchten of gelukssymbolen; ook de versieringen op kommen, potten, dekseldozen, schenkkannen en kendi’s zijn meestal ingedeeld door panelen. Onder op de bodem van platgoed en aan de voetring is meestal wat ovenzand aangebakken. Speciale objecten, gemaakt of versierd in opdracht naar een aangeleverd model zijn zeldzaam, bijvoorbeeld zoutvaten en strooiers voor een Europese  opdrachtgever. In hoeverre Kraakporselein speciaal werd vervaardigd voor Arabische, Indiase of Maleisische handelaren is onbekend.

Overgangsporselein 

Politieke en economische veranderingen in China en de Zuid-Chinese Zee leidden tot een nieuwe fase in de porseleinhandel van de VOC. In 1624 was een nederzetting op Taiwan gerealiseerd (toen Formosa genoemd) als overslag voor de handel in Oost-Azië. Contacten met Zuid-China werden daardoor gemakkelijker en vanaf 1632 konden via Chinese handelaren orders voor porselein worden geplaatst in Jingdezhen. Behalve het traditionele Kraakporselein kwam nu ook een heel nieuwe soort beschikbaar, het zogenaamde Overgangsporselein (Transitional porcelain). Dat is kwalitatief veel beter dan Kraak: het lichaam is van beter porselein, zorgvuldig gevormd en afgewerkt, het glazuur is strakker en helderder, de versieringen zijn veel gevarieerder, inclusief figurale voorstellingen, en zijn gedetailleerd geschilderd zonder kaders (afb. 2).

De opkomst van dit type porselein was het gevolg van veranderingen in de productie in Jingdezhen toen de bestellingen van het keizerlijke hof weg vielen en de pottenbakkers nieuwe klanten moesten zien te vinden. Dat waren vooral afnemers uit de zich ontwikkelende middenklasse in China, maar ook buitenlandse handelaren, waaronder de VOC. Veel van het toen via Taiwan gekochte porselein vertoont dan ook Chinese vormen terwijl de versieringen een iconografie vertonen die vaak op de klassieke Chinese literatuur is gebaseerd. Daarnaast werd het nu ook mogelijk om voorwerpen te laten maken die de Chinese pottenbakkers niet kenden, met Nederlandse vormen, zoals kandelaars, mosterdpotten, bekers, bierkannen, zoutvaten en dergelijke (afb. 3). Als voorbeeld werd daarvoor door de VOC een origineel van tin, aardewerk of steengoed meegestuurd, en als dat niet beschikbaar was werd een model in hout gemaakt. In een enkel geval kopieerde de Chinese schilder ook de versiering naar een Europees voorbeeld, maar Nederlandse klanten hadden liever een ‘exotische’ Chinese voorstelling op hun bierpul of schenkkan.

De periode waarin dit type porselein geleverd werd aan de VOC duurde maar kort, van 1634 tot 1647. In 1644 was de Ming-dynastie vervangen door de strijdkrachten van de Manchu’s uit het noorden die de Qing-dynastie (1644-1912) vestigden. De oorlogen en omwentelingen die daarop volgden maakten transport van porselein uit Jingdezhen naar de havens in het zuiden steeds moeizamer, zodat de VOC haar porseleinhandel met China noodgedwongen staakte.

Dehua, Zhangzhou, Yixing en Longquan

De VOC handelde in deze periode niet alleen in Kraak en Overgangsporselein voor Nederland en voor de Aziatische markten. In de zuidelijke provincie Fujian waren twee centra waar ook keramiek voor de export werd geproduceerd: Dehua en Zhangzhou. In Dehua specialiseerden de pottenbakkers zich in wit, onversierd porselein waarbij de vorm werd geaccentueerd door het roomkleurige, vloeiende glazuur. Het werd later in Europa blanc de chine genoemd en is vooral bekend door de figuren van Chinese godheden, bijvoorbeeld Guanyin, en Daoïstische Onsterfelijken (afb. 4). In kleine aantallen werd het ook al voor 1644 door de VOC ingekocht. De ovens in Zhangzhou maakten schotels, potten, dekseldoosjes etc. van zwaar porselein of steengoed, bestemd voor intensief dagelijks gebruik. Het is vlot beschilderd in onderglazuur blauw of bovenglazuur emailkleuren (combinaties komen heel zelden voor) met dieren, bloemen, soms figuren en een enkele keer Europse of Islamitische motieven (afb. 5). Dit type, vroeger ‘Swatow’ genoemd, werd niet naar Nederland verscheept maar had een functie binnen de inter-Aziatische handel van de VOC.

Ook de ovens in Yixing, in de oostelijke provincie Jiangsu, droegen in beperkte mate bij aan het assortiment van de VOC voor de Nederlandse en Aziatische afnemers. Hier was een hard gebakken, ongeglazuurd rood steengoed de specialiteit, een in China hooggewaardeerd product, met name in de vorm van theepotjes (afb. 6). Ook in Nederland vonden ze gretig aftrek, maar ze waren zo schaars dat Delftse imitaties in het begin van de achttiende eeuw furore maakten als beschikbaar alternatief.                                        
In Longquan, tenslotte, bestond al sinds eeuwen een florerende industrie die China en heel zuidoost Azië voorzag van stevige schotels, potten, vazen, wierookbranders en andere gebruiksvoorwerpen, bedekt met een grijsgroen glazuur. Dergelijke keramiek werd later in Europa celadon genoemd. Onduidelijk is nog in hoeverre de VOC ook deze keramiek opnam in het assortiment voor de inter-Aziatische handel, maar net als Zhanghzou werd het als te ‘grof’ voor de Nederlandse markt beschouwd.

De Hatcher Cargo

De dynastieke omwenteling van de Ming naar de Qing-dynastie maakte ook aan de export van al deze soorten keramiek rond het midden van de zeventiende een einde. Een prachtig voorbeeld van de complexiteit van de internationale keramiekhandel uit die tijd is de lading van een verongelukte Chinese jonk uit 1643 (of iets later), de zogenaamde Hatcher Cargo. Opgedoken in het begin van de jaren 1980 en in Amsterdam in gedeelten geveild tussen 1983 en 1985, toont deze lading, waarschijnlijk bestemd voor Batavia, een enorme variatie aan Kraak en Overgangsporselein (afb. 7), met een aantal typen en versieringen die tot dan onbekend waren. Yixing en Zhangzhou keramiek was niet aanwezig, maar wel een kleine partij Dehua porselein. Als documentatie is de Hatcher Cargo als het ware een tijdscapsule die onder andere duidelijk maakt dat er naast de handel van de VOC een mogelijk omvangrijkere particuliere handel bestond die zeker bijdroeg aan het assortiment dat in Nederland gekocht kon worden.

Japans porselein 

Het tekort aan Chinees porselein deed zich wereldwijd voelen en leidde wat Nederland en de VOC betreft tot twee reacties. In Delft floreerde de aardewerkindustrie met de productie van imitaties. De Chinese versieringen werden gekopieerd in blauw op het witte tinglazuur (faience) waarmee het rossige of gele aardewerk was geheel bedekt en daardoor de suggestie van wit porselein opriep, waarvan het op een afstand nauwelijks was te onderscheiden. De veel lagere prijs was natuurlijk ook belangrijk voor de koper.

In Japan had de VOC sinds 1642 een kantoor op Deshima, een kunstmatig schiereiland in de baai van Nagasaki. Op enige afstand ten noorden van Nagasaki ligt Arita waar sinds het begin van de zeventiende eeuw porselein werd gemaakt voor de binnenlandse markt. Door het wegvallen van de productie in China werd Japans porselein voor de VOC een alternatief, zowel voor de handel in Azië als voor Nederland. Dat Japan zich in die tijd isoleerde en geen eigen export bedreef, maar die overliet aan de VOC en Chinese handelaren, hielp natuurlijk. Vanaf 1658 tot begin jaren ‘80 kocht de Compagnie jaarlijks porselein uit Arita. In Nederland was het meteen een succes, vooral vanwege de heldere versieringen in bovenglazuur emailkleuren, iets nieuws na het blauwe Kraak en Overgangsporselein van de halve eeuw daarvoor. Ook Japans Arita kent weliswaar veel onderglazuur blauw, maar de gekleurde stukken maakten het exclusief. Door de beperkte aanvoer was het echter ook kostbaarder dan Chinees porselein.

Tegenwoordig onderscheiden we in het Westerse literatuur twee hoofdsoorten polychroom Japans porselein: Kakiemon en Imari. De eerste is genoemd naar een familie van pottenbakkers in Arita. Kakiemon onderscheidt zich door een verfijnde beschildering in heldere, zachte emailkleuren met veel ruimte rondom de voorstelling (afb. 8). Het lichaam is uitstekend gevormd, soms met een speciaal roomwit glazuur bedekt. Het Imari, genoemd naar de uitvoerhaven buiten Arita, is veel voller en drukker versierd in een combinatie van onderglazuur blauw, ijzerrood en goud, soms met wat extra emailkleuren (afb. 9). Vooral dit type paste bij de stijl van de barok en werd vanuit Nederland door heel Europa gedistribueerd. 

De populariteit van Japans porselein in het Europa maakte het voor de VOC winstgevend, maar zorgde ook voor een omvangrijke particuliere handel van VOC-personeel in Deshima. Ook Chinese handelaren in Nagasaki verscheepten Arita porselein naar China en verkochten het daar aan Europeanen.

Kangxi porselein

In China had eind zeventiende eeuw de keizer Kangxi (1662-1722) met geweld zijn gezag gevestigd en liet vanaf 1682 in de zuidelijke provincies weer overzeese handel toe. De porselein producenten in Jingdezhen maakten daar meteen gebruik van en boden op grote schaal nieuwe, modieuze typen aan. Anders dan vroeger hoefde dit assortiment niet eerst besteld te worden, maar brachten Chinese jonken het zelf aan op de Aziatische markten, waaronder Batavia. De VOC profiteerde daarvan en staakte de inkoop van Japans porselein voor Nederland, ook omdat het Chinees scherp concurreerde op prijs. In Batavia was zo een breed aanbod beschikbaar, zowel van blauw-wit als van polychroom porselein in allerlei vormen die aan de Nederlandse/Europese smaak appelleerden.

Chinese pottenbakkers hadden gemerkt dat polychroom Japans porselein goed verkocht en boden nu verschillende typen gekleurd porselein aan, waaronder het zogenaamde famille verte, porselein versierd in diverse tinten emailkleuren, met name van groene emails. Dit type is vaak zorgvuldig en gedetailleerd beschilderd met planten, dieren, landschappen en figurale scènes, omgeven door complexe randversieringen (afb. 10). Een variant is het famille noire, met een zwarte ondergrond voor een verte emailversiering. Daarnaast werd een palet aan monochrome emails ontwikkeld voor toepassing op het porselein: zwart, groen, ijzerrood, het citrusgeel en celadon kleuren. Als reactie op het Japanse Imari ontstond het Chinees Imari in hetzelfde kleurengamma, soms het Japanse voorbeeld nauwgezet volgend, vaker met een eigen Chinese iconografie. Een aparte categorie is het zogenaamde ‘Melk en Bloed’, versierd in ijzerrood en goud, dat geliefd was in Friesland en Groningen, maar buiten Nederland weinig voorkomt (afb. 11). Veel exportporselein uit de Kangxi-periode en later heeft een merk onderop de bodem, hetzij een symbool, hetzij karakters of een keizerlijk merk dat meestal refereert aan een Ming keizer, maar ook wel aan de op dat moment regerende keizer. Meer en meer ontdekten privéhandelaren dat niet alleen de vorm, maar ook de versiering naar wens geproduceerd kon worden in Jingdezhen. Het begon met borden en schotels die met een familiewapen in onderglazuur blauw werden beschilderd voor afnemers in Batavia, wat later ook voor families in Nederland (afb. 12). Dit ‘wapengoed’ is het begin van een modieuze trend om allerlei Europese voorstellingen op porselein te laten afbeelden, eerst in onderglazuur blauw, later voornamelijk in emailkleuren. Dit chine de commande werd zelden door de VOC besteld, maar des te meer door particuliere handelaren die de exclusieve kleine oplagen prima konden verwerken.

Deze particuliere handel nam in de jaren na 1685 zo’n vlucht dat de VOC, minder flexibel in z’n logistiek en minder snel reagerend op de snel wisselende modes in Nederland, last begon te krijgen van de concurrentie. De winst op het door de Compagnie aangevoerde porselein verminderde en in 1690 besloten de Heren XVII, het directoraat van de VOC, om de inkoop van porselein voor Nederland geheel te staken. De particuliere handel nam de aanvoer van porselein naar Nederland geheel over en dat betekent dat bijna al het Kangxi-porselein in Nederlandse collecties niet door de VOC, maar door privé handelaren is geleverd.

Ook uit deze periode hebben we een documentaire lading porselein uit scheepwrakken twee Chinese jonken die onderweg waren naar Batavia: de Vung Tau en de Ca Mau. Het eerste wrak dateert van circa 1690 en laat goed zien hoe de nieuwe interesse in het drinken van thee en koffie het assortiment bepaalde. Er is een grote variatie aan kopjes (zonder oor) en schoteltjes, maar ook allerlei sets van dekselvazen en bekervazen (kaststellen) die een decoratieve functie hadden in het Nederlandse interieur.  De Ca Mau is te dateren rond 1725. Beide ladingen bevestigen dat drinkgerei steeds belangrijker werd, maar dat ook meer bijzondere stukken zoals beeldjes, kannen, vazen en zelfs lepels verkoopbaar werden geacht.

Handel op Canton

Het duurde tot 1728 voor de VOC zich opnieuw bezig ging houden met de inkoop van porselein, en wel in China zelf. Rond 1700 had Canton (hedendaags Guangzhou) aan de Parelrivier in de zuidelijke provincie Guangdong zich ontwikkeld als centrum voor de overzeese handel. Westerse Compagnieën kochten daar hun Chinese goederen, met name thee die in heel Europa een favoriete drank begon te worden. Porselein was daarbij een interessant nevenartikel. Voor de VOC was Canton aanvankelijk niet zo belangrijk omdat alle Chinese handelswaar, inclusief thee, met jonken in Batavia werd aangevoerd. Naarmate de theehandel belangrijker werd, groeide ook de concurrentie en werd versheid een pluspunt. De zendingen van thee uit Batavia naar Nederland bleef daar bij achter, de winsten zakten en uiteindelijk werd besloten om voor verse thee ook zelf op China te gaan varen. Dat er dan ook porselein gekocht werd lag voor de hand. Verpakt in houten kisten en ‘bundels’ diende het als onderlaag in het scheepsruim en behoedde zo de daarop gestouwde kisten met thee voor vocht. Een voordeel was dat de VOC nu niet meer afhankelijk was van de Chinese jonkvaarders, maar zelf ter plekke in Canton kon inkopen. Net als voor thee en zijde werden bij de bestellingen voor porselein gedetaileerde lijsten meegegeven met vermelding van de gewenste soorten, de modellen, de kleurstellingen en de hoeveelheden, evenals het beschikbare budget. Er werden drie categorieën onderscheiden: blauw-wit, ‘geamaljeerd’ (geëmailleerd, met bovenglazuur emailkleuren) en ‘Chinees-Japans’ waarmee Chinees Imari bedoeld werd. Het polychrome, geëmailleerde porselein was bijna altijd beschilderd in het zogenaamde famille rose, waarbij een rond 1720 ontwikkeld nieuw type email met schakeringen van rose-rood fraai combineerde met andere email kleuren (afb. 13). De versiering zelf werd aan de inkopers overgelaten en was bijna altijd in Chinese stijl. 

Chine de commande

Porselein met een Europese voorstelling werd bijna nooit door de VOC ingekocht, met als uitzondering het zogenaamde ‘Pronk porselein’. Dat was een experiment, uitgevoerd tussen 1734 en 1741, waarbij de kunstschilder Cornelis Pronk (1691-1759) ontwerpen voor serviezen en siergoed maakte. Die moesten in China beschilderd worden naar de door hem getekende chinoiserie ontwerpen, met de ‘parasoldames’ als meest populaire voorstelling (afb. 14). De opdrachten werden door de producenten in Jingdezhen nauwgezet gevolgd, maar de prijs was zo hoog dat de Compagnie de bestellingen al snel staakte. Particulieren haakten daarop in en allerlei varianten zagen het licht.

Chine de commande

Porselein met een Europese voorstelling werd bijna nooit door de VOC ingekocht, met als uitzondering het zogenaamde ‘Pronk porselein’. Dat was een experiment, uitgevoerd tussen 1734 en 1741, waarbij de kunstschilder Cornelis Pronk (1691-1759) ontwerpen voor serviezen en siergoed maakte. Die moesten in China beschilderd worden naar de door hem getekende chinoiserie ontwerpen, met de ‘parasoldames’ als meest populaire voorstelling (afb. 14). De opdrachten werden door de producenten in Jingdezhen nauwgezet gevolgd, maar de prijs was zo hoog dat de Compagnie de bestellingen al snel staakte. Particulieren haakten daarop in en allerlei varianten zagen het licht.

Er is in de achttiende eeuw heel veel chine de commande porselein vervaardigd als onderdeel van de particuliere handel. De versieringen werden door de Chinese schilders gekopieerd naar bijgeleverde prenten – vaak Franse – en zijn heel gevarieerd, van religieuze tot erotische scenes, van stadsgezichten tot klassieke mythologische afbeeldingen, van portretten tot politieke gebeurtenissen. Met encre de chine (dunne lijnen in zwart email) kon de gravering op prenten precies gekopieerd worden. Aanvankelijk werd commande in onderglazuur blauw uitgevoerd in Jingdezhen, later ook wel in emailkleuren op de glazuur. Toen de bestellingen echter omvangrijker werden bleek het rond 1740 handiger om de polychrome versieringen in Canton zelf aan te brengen en die op lage temperatuur te moffelen in lokale ovens. Dan kon de koper bovendien ter plekke controleren of alles naar wens was. De oplagen waren klein, het was veel werk om een bestelling bij de opdrachtgever in het Europa te krijgen en voor de VOC was dat niet winstgevend. Maar de status van commande was kennelijk genoeg om deze categorie tot het eind van de achttiende eeuw in stand te houden.

Gebruiksgoed

De VOC concentreerde zich op het in Nederland algemeen gangbare gebruiksporselein: borden, kommen, serviezen, koffie- en theegoed. Onder het wat luxere porselein bevonden zich kwispedoren, fruitmanden, punch kommen, kaststellen etc. Jaarlijks ging het om grote hoeveelheden: per schip kon ruim 200.000 stuks geladen worden en vaak waren er wel drie of vier VOC-schepen tegelijk in Canton. Heel globaal kostte porselein 35.000 tot 40.000 gulden per schip en vormde het ongeveer 5 tot 8% van de totale waarde van de gehelelading. In Nederland werd al dit porselein geveild in Amsterdam, Middelburg of in een van de andere steden waar de VOC gevestigd was. De opbrengst kon sterk verschillen, maar als een bepaald type porselein minder dan 40% winst opleverde, werd het uit het assortiment gehaald.

Porselein opgedoken uit het wrak van de Geldermalsen (1752) vormt een prachtig overzicht van een gemiddelde lading in een VOC-schip (afb. 15). Het werd als de ‘Nanking Cargo’ in 1986 bij Christie’s in Amsterdam geveild. Een studiecollectie in het Groninger Museum, omvat alle typen en varianten die werden aangetroffen en corresponderen met de bewaarde ladinglijst uit China. Ook voorbeelden van de meer exclusieve stukken die privé werden verscheept zijn in deze collectie opgenomen.

Aan het eind van de achttiende eeuw daalde de inkoop door de VOC, geplaagd door de Engelse oorlogen, hoge bedrijfskosten en een afnemende interesse voor Chinees porselein. Alternatieven zoals Duits en Frans porselein of Engels aardewerk waren modieuzer. In 1799 ging de VOC failliet en hoewel de Nederlandsche Handel Maatschappij de handel op China en Japan na de Franse tijd voortzette, was van een gestructureerde porseleinhandel geen sprake meer.

Literatuur

Er bestaan vele publicaties over allerlei aspecten van exportporselein, maar bronnenuitgaven, gebaseerd op de VOC archivalia, zijn schaars.

Zie voor China en Japan in de zeventiende eeuw o.a:

Tijs Volker, Porcelain and the Dutch East India Company as recorded in the Daghregisters of Batavia Castle, those of Hirado and Deshima and other contemporary papers, 1602-1682, Leiden 1954, 1971

Tijs Volker, The Japanese Porcelain Trade of the Dutch East India Company after 1683, Leiden 1959

Cynthia Viallé, ‘De bescheiden van de VOC betreffende de handel in Chinees en Japans porselein tussen 1634 en 1661’, Aziatische Kunst XXII-3, 1992, pp. 6-34

Miki Sakuraba & Cynthia Viallé, Japanese Porcelains in the Trade Records of the Dutch East India Company, Kyushu Sangyo University, Fukuoka 2009

Voor China in de achttiende eeuw:

C.J.A. Jörg, Pronk Porselein. Porselein naar ontwerpen van Cornelis Pronk, tentoonstellingscatalogus Groninger Museum/Haags Gemeentemuseum 1980

C.J.A. Jörg, Porcelain and the Dutch China Trade, The Hague 1982